|
||||||||
|
Ik geef het niet graag toe, lezer, maar op dit eigenste moment zit ik een beetje met mijn handen in mijn immer schaarser wordende haren. “En dat bij een nieuwe plaat van Lieven Tavernier?”. Ik hoor het u denken. En jawel, ik heb een probleem: ik heb de voorbije jaren zo vaak en zo uitgebreid de lof gezongen van de Godfather van de Gentse scène, dat ik stilaan door mijn nochtans lang opgebouwde voorraad superlatieven heen zit. En net nu komt er dan die nieuwe plaat, die mij, ondanks alle herkenbaarheid, toch weer compleet van mijn sokken blaast. Herkenbaarheid, natuurlijk is die er: op zijn leeftijd zal de stem van Tavernier niet snel meer veranderen en zijn methode om liedjes ineen te draaien à la façon de John Prine-meets-Bob Dylan is bij de liefhebbers ook al even bekend en toch verlaat Lieven hier meer dan ééns dat vertrouwde terrein. De begeleiders zijn nochtans de vertrouwde muzikanten die er haast altijd bij zijn: Bruno Deneckere, Yves Meersschaert, ritmetandem David Broeders/Klaas Delvaux, folkvriend Philippe Thuriot en de onvergelijkbare en overbescheiden Gijs Hollebosch op allerlei snaren. Met zo’n club kan, nee, moét je buitenkomen, zeker als ze wordt vervolledigd door de drie Dames Tavernier. Voor de volledigheid vermeld ik nog dat Nathalie Delcroix en Jorunn Bauweraerts op voorzienbaar prachtige wijze de koorzang voor hun rekening nemen op “Bal in Gooik” en afsluiter “Ni moi sans Vous”. De plaat opent met een “heb ik dat goed gehoord?”-moment: de openingslijn van “De Ogen van France Gall” zweemt duidelijk naar het kerstlied “Gloria in Excelsis Deo”, waarmee ik absoluut niet bedoel dat Tavernier plagieert. Dat doet hij namelijk nooit echt, al denk je bij hem weleens vaker “waar heb ik dit nog gehoord?”, net zoals je dat wel eens denkt bij iemand als Nick Lowe. Het is geen schande dat je sfeer en stemming leent bij iemand als Newman of dat je zelfs helemaal leentjebuur speelt bij een onderschatte songschrijver als Bob Carpenter, van wie “Gypsy Boy” hier vertaald wordt als “Lampedusa”, een heel wrang maar mooi lied, dat in een onheilspellend arrangement is gestoken, helemaal in overeenstemming met de thematiek, die er in aan bod komt. In de titelsong gaat Tavernier de jazzy toer op en neemt de weemoed de bovenhand. Da’s nog zo’n vaststaand gegeven in het oeuvre van de man, die stilaan een leeftijd bereikt, waarop je vooral achterom kijkt. Al kan ik niet om “Kleine Julia” heen, een opa-liedje voor een kleindochter. Zo vermoed ik toch, maar zeker is het, dat hier een andere kant van Tavernier-de-liefhebber naar voor komt. Schitterend nummer vind ik dat, maar dat vind ik ook van”Caroline”, waarin de laatste twee levensweken van een vrouw beschreven worden en waarin de tinten weer eerder grijs worden. “Isha met de groene sjaal” is nog maar eens vintage Tavernier: de liefde bleef niet duren, maar de ik-persoon blijft wel de hele rest van zijn leven op zoek naar de vrouw die hem verliet. “Vele wonderen” , dat vaagweg aan “The Cuckoo” herinnert, heeft het over weer een ander facet van De Liefde en zo zie je, als je terugkijkt op het bakkersdozijn songs van deze plaat, dat er niet één maar veel songschrijvers in die ene Lieven Tavernier zitten. Wat mij betreft, mag die elke twee jaar voor een weekje naar de Ardèche verkassen om er liedjes te gaan schrijven, die zo goed klinken als die van deze plaat. (Dani Heyvaert) |